Herman Gorter — Dichter in de 19de eeuw

Aan de hand van beelden, smaken en muziek wil ik de 19deeeuw tot leven wekken. In deze serie komt de 19deeeuw door middel van tekst tot leven. Met de prachtigste gedichten uit de Nederlandse poezië.

Herman Gorter (1864–1927) werd op 26 november 1864 geboren in Wormerveen. Hij was dichter en overtuigd socialist. Gorter studeerde klassieke talen in Amsterdam. Hij was nog student toen hij in twee jaar zijn lange gedicht De Mei schreef. In 1889 kwam het gedicht uit in boekvorm. 

.

Ik liep een jaar rond met een licht hoofd en rare ogen, als ik er nu aan denk. Mijn gezondheid leed er zeer diep onder. Het was een literatuurziekte in me.

.

Herman Gorter behoorde tot de Tachtigers. De bevriende dichters van deze literaire stroming wilden de Nederlandse poëzie vernieuwen. Zij lieten zich hiervoor inspireren door met name de Britse en Franse Romantiek. Voor de Beweging van Tachtig waren gevoel en experiment belangrijk. 

Na een aantal jaren liet Herman Gorter zich steeds minder gelegen liggen aan de principes van de Beweging van Tachtig. Dit kwam doordat hij politiek actief werd en socialistische gedichten begon te schrijven.

.

De Mei werd uitgegeven in boekvorm in 1889.

De Mei

Fragment 1

Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht –
In huis was ‘t donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.
Dan blies een jongen als een orgelpijp,
De klanken schudden in de lucht zo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In ‘t bosje opgaat en zijn reis begint.
Hij dwaald’ over de bruggen, op den wal
Van ‘t water, langzaam gaande, overal
Als ‘n jonge vogel fluitend, onbewust
Van eigen blijheid om de avondrust.
En menig moe man, die zijn avondmaal
Nam, luisterde, als naar een oud verhaal,
Glimlachend, en een hand die ‘t venster sloot,
Talmde een poze wijl de jongen floot.

Fragment 2


Zongen en zongen ze het lijkmisbaar.
Totdat we kwamen aan de zeezoom, waar
Zij ‘t eerst geland was, daar hielden wij stil.
De duinen werden vol en het geril
Van ‘t eeuwig brandend water stond vol ook,
Lichte gestalten, als verlichte rook
Zweefden er boven ons ook vele om.
Toen speelden eerst de gnomen op hun trom
En toen de elven op hunne cymbalen,
Toen Tritons, toen wij alle saam, verhalen,
Lange verhalen zang en droefenis.
Toen werden de uren van hun taak gewis
En zetten haar daar neer en lieten mij
Met haar alleen en gingen in een rij,
En zagen met de andren samen toe.
Ik droef een graf waar golven komen toe-
Dekken het zand en legde haar daar neer,
Daarover zand: de golven komen weer
En dalen weer met lachen of geschrei –
Daar ligt bedolven mijne kleine Mei.

.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is logo-paulowna-01-4-1024x274.png
Dit artikel is onderdeel van www.paulowna.eu